Vrijdag
Ze is in een kamer; volslagen duisternis, geen ramen, geen deuren. De stilte is verstikkend, dringt haar terug in zichzelf, totdat ze het gevoel heeft dat ze slechts die ruimte om te bewegen heeft, welke haar huid toelaat. Het bekruipt haar wanneer ze na het werk naar huis rijdt. Alvorens naar binnen te gaan, staat ze stil en wacht. In de tuin staat ze stil, wacht en kijkt. Ze kijkt naar de beelden; vervaagd door het gebruik in al die jaren, maar zo duidelijk alsof ze gisteren zijn ontstaan. Ze luistert naar de geluiden van het huis, de luide stemmen, het gevecht in haarzelf. Voor haar is elke dag hetzelfde, behalve de vrijdag. De vrijdag is anders.
Het waren niet de gezichten noch de namen die erbij hoorden, die gevoelens en gedachten in herinneringen hebben vastgelegd. Het waren bepaalde personen op bepaalde plaatsen en zij was een kind in die situatie. Aangeleerde gewoonten: waren ze verkeerd omdat het nergens stond geschreven? Ze kon de woorden niet spreken, ze wist niet wat ze voelde. (Mama, laat me niet alleen…)
Het is vrijdagnacht. Ze zit op haar kamer in het grote huis. De muren vertellen haar geheimen. Ze hoort ze wel, maar de betekenis ontgaat haar. Het alleen zijn. Ze voelt verzet, verdriet, maar ook berusting – hoewel ze toen nog niet wist dat dit zo genoemd werd. Verzet? Maar waartegen dan? Was het tegen bekende, maar vreemde mensen die de dagen vulden met het kille aanwezig zijn en de nachten met dromen van lust en zonder liefde, met telkens het afscheid aan het eind. (“Dag, tot morgen…”) Verdriet omdat ze niet wist wat ze ermee moest doen. Wie kon ze wat vertellen, ze wist niet wat het was. Of niet was. Dat was toen, ze was pas dertien.
En toen ze ouder was, kreeg ze liefde. Een nieuw hoofdstuk. Met voorbedrukte voorbeelden, haar aangereikt zonder vragen, moest ze nu zelf het verhaal afmaken. Maar ze wist niet waar het over ging; de genegenheid joeg haar angst aan, legde beslag op wat ze vrijheid noemde. Ze zette zich schrap en de rode draad ging verloren, toen haar verhaal een eigen leven ging leiden.
Het is vrijdagnacht. Ze zit beneden in het grote huis. Het kind is teruggekeerd; ze ziet het op de bodem van het glas, voelt het in de kleine ruimte waarin ze zich bevindt, terwijl ze langzaam door de kamer beweegt. Het gezelschap van dezelfde radeloosheid, brengt opnieuw de vragen met zich mee. Met in zich de sporen van het nabije verleden, luiden zij immer hetzelfde. Groter nog dan de angst voor eenzaamheid is de angst voor onzekerheid; nooit zal ze weten wat ze zoekt of wat de antwoorden zijn. Op de maat van de muziek slaat ze bladzijden om, worden beelden weggespoeld.
Met zoveel woorden gaat ze op reis, maar twee blijven altijd achter; het gevoel is vrijdag en de vrijdag is angst. In een dimensie tussen heden en verleden wacht ze totdat het zaterdag wordt. Alle dagen van de week duren vierentwintig uur, behalve de vrijdag. De vrijdag duurt een leven lang.